Je schaamt me diep
column | door Koen-Machiel van de Wetering
‘Mijn ouders, tja, ze hebben me niks misdaan. Maar ze zijn zó tenenkrommend burgerlijk, zo platvloers en ondermaats, dat is gewoon niet vol te houden. Ik heb het beroerd getroffen, van alle ouders op de hele wereld zijn die van mij het meest lame van allemaal.’
Pubers hebben gelijk. Voor je ouders hoor je je te schamen, en niet een beetje ook. Afkeer is goed, walging is gezond, zelfs een vleugje blinde haat kan geen kwaad. Dat is heilzaam voor de ontwikkeling. Bovendien: het gaat vanzelf weer over. Gewoon een fase. Daar zorgt de natuur wel voor.
Daaraan moet ik denken als ik naast me drie naakte vrouwen zie liggen. Een moeder met haar volwassen dochters, genietend van de zon. Rondje opgieting gedaan, beetje gescrubt, nog even met de voetjes in het dompelbad en daarna met z’n drietjes op de zonneweide. Op zo’n tot kwetsbare uitwisseling van gedachten uitnodigende saunastretcher, makkelijk verstelbaar. Kopje gemberthee erbij, babbeldebabbel, jaddajadda, enzovoort. Bonding momentje.
Ontroerend toch? De moeder schaamt zich geenszins voor haar weke billekes, haar geplooide huid, de striemen op haar buik. En ze weet dat ook haar dochters zich niet schamen. Niet voor haar en niet voor zichzelf. Nee, die tijd hebben we gehad, denkt ze. Ik kan hier prima bloot naast mijn blote dochters liggen, ook al ligt dit grasveld stampvol kijklustig volk en kan iedereen ons in volle glorie gadeslaan. Nee, wij schamen ons niet. Helemaal niet. Ben je betoeterd.
En dat is echt een prima houding. Geruststellend ook. In de natuur komt alles op zijn pootjes terecht. De natuur zorgt voor zachtheid, voor incasseringsvermogen, voor balans. Hoe minder reden om in fysiek opzicht nog ergens trots op te zijn, hoe meer geestelijke weerbaarheid wordt aangeboord om het verlies aan lichamelijke eigenwaarde op te vangen met een laconieke ‘laat mij maar wapperen’-attitude.
Voor elke fase een oplossing. Zó doet de natuur dat.
Maar dan maakt de moeder helaas een fout. Een tragische, onvergeeflijke fout. Ze komt overeind van haar stretcher om haar handdoek te verleggen, maar doet dat net iets te gehaast. Precies op het moment dat ze zich opricht, ontsnapt aan haar ongehoorzame billen een keiharde scheet.
Iedereen op de zonneweide hoort hem. Op het terras hebben ze hem ook gehoord, en in de keuken. Net als in het rosarium, het caldarium, het oosterse kruidenbad en de mediterrane kristalzoutsteencabine.
Haar dochters zijn in één klap weer vijftien. Ze pakken hun tijdschriften en doen alsof ze aan het lezen zijn. Hun moeder neemt met purperrode wangen een slok van haar gemberthee en tuurt naar de badjas onder haar benen. ‘Meiden, wat vinden jullie?’, vraagt ze schuldbewust. ‘Die badjas van mij… die kan eigenlijk écht niet meer hè?’